Partneralimentatie en samenwonen: twee recente uitspraken

Eerder schreven wij al eens een blog over artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat de partneralimentatieverplichting definitief eindigt als de ontvanger opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of gaat samenwonen als ware hij of zij gehuwd. Vooral deze laatste situatie leidt in de praktijk tot veel discussie en is vaak moeilijk te bewijzen. Regelmatig wordt over dit thema een uitspraak gepubliceerd. In deze blog gaan wij nader in op een recente uitspraak van de rechtbank Overijssel en van het hof Arnhem-Leeuwarden.

Rechtbank Overijssel

De eerste uitspraak betreft een beschikking van de rechtbank Overijssel van 3 april 2020.[1] De (alimentatieplichtige) man verzocht in deze zaak aan de rechtbank (onder andere) om een verklaring voor recht dat zijn partneralimentatieverplichting op basis van artikel 1:160 BW was beëindigd, omdat sprake zou zijn van samenleven in de zin van dit artikel.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

De tweede uitspraak betreft een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2020.[2] Ook hier verzocht de (alimentatieplichtige) man (onder andere) om te bepalen dat zijn partneralimentatieverplichting jegens de vrouw was beëindigd op basis van artikel 1:160 BW, omdat sprake zou zijn van samenleving in de zin van dit artikel. In eerste aanleg was dit verzoek door de rechtbank afgewezen. Toevallig werd de vrouw in deze procedure bijgestaan door een collega van ons kantoor.

Vereisten voor een geslaagd beroep

In beide uitspraken komt naar voren dat voor een geslaagd beroep op het in artikel 1:160 BW genoemde “samenwonen als ware hij of zij gehuwd” is vereist dat sprake moet zijn van een duurzame affectieve relatie, die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en de ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Aan al deze vereisten moet worden voldaan.

Het leveren van bewijs

Na vergelijking van beide uitspraken blijkt maar weer dat dergelijke zaken erg casuïstisch zijn en dat het verzoek staat of valt met het leveren van degelijk bewijs. In de uitspraak van de rechtbank Overijssel wordt het verzoek van de man namelijk toegewezen en in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is het verzoek van de man afgewezen.

Wat opvalt is dat in de procedure bij de rechtbank Overijssel gebruik is gemaakt van een detectivebureau die in de periode van ruim een maand rondom het huis van de vrouw heeft geobserveerd. De rechtbank heeft op basis van de observaties geconcludeerd dat sprake was van een feitelijke samenwoning van de vrouw en haar nieuwe partner. Ook droegen de observaties bij aan de uiteindelijke conclusie van de rechtbank dat sprake was van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging tussen de vrouw en haar nieuwe partner.

In de uitspraak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had de man zelf gedurende een periode van drie maanden observaties rondom de woning van de vrouw verricht. Het hof nam deze bevindingen echter niet over, omdat er door de vrouw te veel kanttekeningen bij deze observaties zijn gemaakt. Vervolgens overweegt het hof dat de man er verstandig aan had gedaan om een professioneel detectivebureau in te schakelen, zoals in de uitspraak bij de rechtbank Overijssel wel het geval was.

In beide zaken staat het bewijs van de observaties (ongeacht of deze observaties zijn verricht door een recherchebureau of de alimentatieplichtige zelf) niet op zichzelf. De rechter zal partijen allebei ook verdere vragen stellen en ook blijkt uit de uitspraken dat in beide zaken een getuigenverhoor heeft plaatsgevonden, om andere betrokkenen te laten verklaren over de situatie. Natuurlijk hebben in beide zaken ook de overige omstandigheden van het geval geleid tot het toewijzen respectievelijk afwijzen van het verzoek.

Gevolgen

Uit het bovenstaande blijkt dat het voor de alimentatieplichtige erg belangrijk is om goed bewijs te leveren ter onderbouwing van het standpunt dat sprake is van samenleving in de zin van artikel 1:160 BW. Vaak is het raadzaam om geduld te hebben en eerst de tijd te nemen om het bewijs rond te krijgen, alvorens de zaak op te starten. Onze advocaten kunnen u adviseren hoe u het bewijs het beste rond kunt krijgen en kunnen u eventueel ook in contact brengen met een recherchebureau.

Aan de andere zijde kleven er ook voor de alimentatieplichtige veel risico’s aan het verzwijgen van het samenleven met een nieuwe partner. Bij een geslaagd beroep op artikel 1:160 BW vervalt de partneralimentatieverplichting namelijk met ingang van de datum waarop het samenleven van start is gegaan. Ook over dit aspect kunnen onze advocaten u van gedegen advies voorzien. In de zaak die voorlag aan de rechtbank Overijssel ging dit ruim anderhalf jaar terug en dient de vrouw de partneralimentatie die zij vanaf die periode nog van de man heeft ontvangen, in zijn geheel aan de man terug te betalen. Aangezien dit om een partneralimentatie van € 1.871 bruto per maand ging, heeft dit dus grote financiële consequenties.

Contact

Heeft u vragen over dit onderwerp of over een ander familierechtelijk geschil? Onze advocaten staan graag voor u klaar om deze te beantwoorden. U kunt vrijblijvend contact met ons opnemen via info@boevefamilierecht.nl of 026-3823114.

key-to-the-heart-2509695_960_720

[1] Rechtbank Overijssel, 03-04-2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1595.

[2] Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3491.